Als basis van het menselijk leven is zout al duizenden jaren een kostbaar levensmiddel. De aanwezigheid van zoutbronnen in de stad was van groot belang voor de stedelijke ontwikkeling van Soest. Een Arabische reiziger maakte al in 973 melding van de zoutwinning in Soest en straatnamen als Salzbrink, Solgasse en Salzgasse verwijzen hier tot op de dag van vandaag naar. In 1981/82 werden delen van het Soesterse zoutdistrict op de Kohlbrink onderzocht tijdens een archeologische opgraving. In het opgravingsgebied van 230 vierkante meter werden meer dan 100 zoutkookinstallaties blootgelegd. De ovens, die tot op een diepte van 3,5 meter getraceerd konden worden, bestonden uit ongebakken stukken klei. Ervoor lagen 2 tot 3 m grote, ondiepe werkputten, van waaruit de 2 tot 2,5 m lange ovenkanalen werden gebakken. Hierop stonden oorspronkelijk de loden kookpannen. Er werden ook constructies van wietwerk voor windvangers gevonden, net als houten palen van de daken van de ovens. Het onderzoek van houtmonsters met behulp van dendrochronologie (jaarringmeting van hout) leverde uiteindelijk een betrouwbare datering op voor het bestaan van de zoutziederij in Soest vanaf 600 na Christus.
Het was niet mogelijk om met archeologische middelen vast te stellen wanneer de zoutwinning in Soest Werden gestaakt. Vanaf de 13e eeuw is er geen documentair bewijs meer van een zoutziederij in Soest. De zoutziederij in Sassendorf wordt daarentegen voor het eerst genoemd in de 12e eeuw en bleef zout produceren tot het begin van de 19e eeuw. Opgemerkt moet worden dat de burgers van Soest ook pekel- en zoutziederijen en later ook kookrechten in Sassendorf bezaten en betrokken waren bij een omvangrijke handel in zout.